De proppenschieter

Laatst zat ik even te chillen op m’n balkon, dat zich bevindt aan de achterzijde van mijn woning op één hoog in de Amsterdamse Rivierenbuurt. Je kijkt daar uit over binnentuinen die allemaal verschillend zijn ingericht. Een rommelige bende, maar toch ook weer een gezellig uitzicht.

   In één van de tuinen staan een paar vlierbomen, of moet ik gewoon zeggen “vlieren”. Als er in oktober bessen aan komen, zie je de vogels — voornamelijk duiven — daar op alle mogelijke acrobatische manieren, vaak ondersteboven hangend, van eten. De gevolgen daarvan vind je aan de straatzijde van het huis terug op de auto’s die onder de bomen geparkeerd staan, in de vorm van dikke rode plakken vogelpoep die je er maar met moeite afkrijgt.

   De vlieren, de vorm van de stam en de takken, waarin om de zoveel centimeter een ringvormige verdikking zit, deden me terugdenken aan een gebeurtenis uit mijn jeugd.

   Eens heb ik op een zaterdagmorgen de vader van mijn buurjongen, Wibo, een proppenschieter zien maken van een dik stuk vlierenhout. Hij had een recht stuk stam van zo’n 25 à 30 centimeter afgezaagd, met een doorsnede van ongeveer acht centimeter. De binnenkant van vlierhout is zacht, en met een stukje betonijzer van ongeveer dezelfde lengte en een centimeter dik had hij de zachte kern eruit geperst. Waarschijnlijk heeft hij daarmee ook meteen de binnenkant wat gladder geschraapt. Zo ontstond een korte, holle houten buis.

   Daarna pakte hij een ander stuk hout en maakte daar een blokje of klos van, van ongeveer 10 × 6 × 6 centimeter. In het midden van het blok, in de lengterichting, boorde hij een gat; niet helemaal door en door, maar tot ongeveer halverwege. De diameter van dat gat was een paar millimeter kleiner dan de dikte van het betonijzer. Met een klauwhamer tikte hij de staaf in het blok, waardoor het geheel de vorm kreeg van een korte hamer: een houten kop met een betonijzeren steel.
Nu had hij dus een holle vlierhouten buis en een ‘hamer’ bestaande uit betonijzer met een houten blok.

   Ik herinner me dat hij vervolgens de proppen ging maken van wat hij kalmoes noemde. In mijn herinnering waren dat stugge waterwortels die bij ons in de buurt in de sloot groeiden, de Nieuwe Wetering. Het spul heeft een specifieke, warm kruidige, bijna medicinale geur. Later heb ik eens ergens gelezen dat het ook wordt gebruikt in kruidenbitters, zoals Hooghoudt Kalmoes Beerenburg.

   Hij sneed cilindervormige stukjes van die kalmoeswortel, net iets dikker dan de opening van de vlierhouten buis, en tikte ze er met de houten blokkant van de hamer in. Eén van de proppen duwde hij vervolgens met het andere uiteinde — de kant van het betonijzer — iets dieper de buis in.

   Daarna zette hij het houten blok van de hamer tegen zijn borst en hield het betonijzer recht vooruit. De vlierhouten buis hield hij ook recht voor zich en plaatste hij met één uiteinde over het betonijzer, precies op het punt waar hij de prop iets verder had ingedrukt.

   Toen kwam het: hij greep de buis met beide handen vast en trok hem met kracht naar zijn borst. Met een luide plop schoot aan de andere kant van de buis de prop met grote kracht het luchtruim in. Ik vond het prachtig.

   Net toen hij weer een prop had geplaatst en klaarstond om te schieten, hoorden we achter ons het loeien van een koe uit het weiland. Dat weiland grensde direct aan het erf achter hun huis, alleen gescheiden door een smalle moddersloot met een hoge berm. Wibo’s vader keek even op, grinnikte, richtte de buis iets omhoog en zei: ‘Effe kijken of ze schrikken.’

   Hij trok de buis met kracht naar zich toe. De prop vloog met een harde plop dwars over de sloot. We zagen hem in een perfecte boog richting het weiland gaan, waar hij precies op de brede rug van een nietsvermoedende koe neerkwam. Het dier loeide luid, sprong opzij en rende in paniek een stuk verder het weiland in, waardoor de rest van de kudde ook begon te draven alsof er een onzichtbare hond achter ze aan zat. Wibo en ik lagen dubbel van het lachen. Zijn vader probeerde zijn gezicht in de plooi te houden, maar moest zichtbaar moeite doen om niet mee te lachen. ‘Zo,’ zei hij droog, ‘dan weten ze in elk geval dat we thuis zijn.’

   Ik zie dit tafereel nog altijd zo voor me. Eigenlijk elke keer dat ik een vlier zie. Maar dit is de eerste keer dat ik het opschrijf, omdat ik nu eenmaal wil vastleggen wat er in me opkomt.

PS
Nadat ik dit had geschreven ben ik naar “proppenschieter van vlierenhout” gaan Googelen, om te kijken of er iets over bekend is. En inderdaad ik vond een foto van het oorspronkelijke ontwerp. Hierbij is het betonijzer een dunne staak gemaakt van een tak, en de klos een cilindervormig stuk hout.

De zandstort

Herinneringen aan onze kindertijd zijn soms moeilijk in een exacte tijd te plaatsen. Een tijdvenster heb je ongeveer wel, maar of je destijds nu 10 of 12 jaar was dat weet je niet meer. Als je bedenkt dat je je pas van jezelf bewust word op ongeveer 4 jarige leeftijd, bestrijkt een tijdvenster van 2 jaar toch al een kwart van je leven op die leeftijd.

   Van ingrijpende gebeurtenissen in ons leven als, sterfdata van familie en geliefden, staat de datum en soms zelf het uur in ons geheugen gegrift. Ongeveer hetzelfde geld voor grote sportpresentaties van een Nationaal voetbalteam of Club, en wie weet er nu niet wat hij deed en waar hij was op 11 september 2001, toen 2 Boeings de Twin Towers invlogen?
Moeilijker wordt het met herinneringen uit onze jeugd, je ziet beelden in je hoofd van waar je was en soms met wie, maar weet niet meer preciés hoe oud je was, je weet alleen dat je nog een kind was.

   Ik weet niet waarom maar aan mij dringt zich regelmatig de herinnering op aan een plek waar ik en m’n vriendjes, zeg maar jongens uit m’n buurt, als kinderen regelmatig speelden. Het moet geweest zijn op een leeftijd waarop de meesten van ons het spelen van: cowboytje, Batman en Robin en Thunderbirds al ontgroeid waren.

   Die plek, eigenlijk bestaande uit twee afzonderlijke plekken, lag op een groot braakliggend terrein aan weerszijden van het Ringvaartaquaduct, waar Rijksweg 4 — de huidige A4, die daar nog steeds loopt — onderdoor gaat, aan de Ringvaartzijde van de toenmalige gemeente Alkemade. Dat terrein werd door onze ouders “de zandstort” genoemd en wie waren wij om dat te veranderen? Dat werd dus de naam van de plek waar we graag naar toe gingen om onze avonturen te beleven. Het was het gebied waar na de bouw van het ringvaart aquaduct en aanleg van rijksweg 4 kennelijk een enorme hoeveelheid zand was overgebleven.    

   Het lag daar niet als een egale zandlaag – dat zou saai zijn – maar heel ongelijkmatig. Er was begroeiing ontstaan, voornamelijk in de vorm van gras, en er hadden zich diverse heuvels, plassen en een kleine zandvlakte gevormd. Die plassen noemden we “het moeras”. We legden er een dam doorheen, met God weet wat voor materiaal. Hier en daar lag kennelijk ook nog wat sloophout van funderingsbekistingen van het aquaduct; misschien sleepten wij er zelf van alles heen of was een eerdere generatie er al actief geweest. Het aquaduct was immers al in 1961 klaar, en ik spreek over de periode rond 1970, toen ik negen tot elf jaar oud was. We bouwden er ook een hut, al groeven we eigenlijk gewoon een groot gat in een van de heuvels. Daar legden we een paar planken en een oude huisdeur overheen en hoopten dat het ging regenen, want dan konden we schuilen in “onze hut.”

PS
De bedoeling is om een uitgebreider verhaal over de zandstort te schrijven, want er is nog zoveel over te vertellen..